Share on facebook
Facebook
Share on twitter
Twitter
Share on linkedin
LinkedIn
Share on whatsapp
WhatsApp
Share on email
Email

Belemmerende belasting

Na de aankondiging van het voornemen van het kabinet rustig en bedachtzaam te gaan werken aan een modernisering c.q. verbetering van het belastingsysteem zijn er van allerlei kanten suggesties gekomen die de verantwoordelijke bewindslieden beogen te helpen bij het tot een goed einde brengen van deze zware taak.

Dat er goed wordt nagedacht over een nieuw belastingsysteem is lofwaardig. De gevolgen van steeds veranderende heffingen en tarieven rondom het gebruik van “auto’s van de zaak” voor leaserijders en autohandel maken eens te meer duidelijk dat belastingen het gedrag van economische subjecten ingrijpend kunnen beïnvloeden en dat als gevolg van dit gedrag “niet onverwachte verrassingen” voor een moeilijk hanteerbare werkelijkheid kunnen zorgen.

Ook lange termijn ontwikkelingen zoals de recentelijk in opspraak gekomen toenemende scheefheid in de verdeling van inkomen, vermogen en macht wordt door een niet onaanzienlijk aantal mensen in verband gebracht met de uitgangspunten en vormgeving van het fiscale systeem.

De kritiek op het huidige belastingstelsel bepaalt zich voornamelijk tot de techniek en de, doorgaans weinig sympathieke, wijze van innen. Bij “techniek” wordt gedacht aan de mate van progressie, gebrek aan uniformering van tarieven voor de BTW, afschaffen of veranderen van aftrekmogelijkheden en toeslagen en aan belastingen op specifieke transacties. De, voor velen kostbare, virtuele wereld van aangiften, definities en begrippen die betrekking hebben op de bepaling van inkomens- en vermogenscomponenten die voor belasting of juist voor teruggave in aanmerking komen zijn niet bevorderlijk voor het ontstaan van een maatschappelijk draagvlak voor het fiscale handwerk. Het gegeven dat tegenwoordig een volledige studie nodig is om de tollenaars effectief van repliek te dienen doet vermoeden dat het droevig gesteld is met de toegankelijkheid en de acceptatie van het fiscale begrippenarsenaal bij gewone burgers. Slechts goedverdienende ondernemingen en kapitaalkrachtige individuen kunnen zich effectief verweren.

Het is niet moeilijk aannemelijk te maken dat veel van de thans gebruikte technieken, bij voorbeeld bij de inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, BTW en transactiebelastingen goed (dat wil zeggen economisch gewenst) gedrag bestraffen. Daar valt voor een overheid die draagvlak en acceptatie zoekt, zeker veel te verbeteren. Daarom wekt het bevreemding dat er, gezien de sturende werking die van belastingheffing kan uitgaan, weinig nagedacht lijkt te worden over de grondslag van de belasting.

Indien als uitgangspunt voor een overzicht van de mogelijkheden tot belastingheffing de volgende versimpelde vergelijkingen uit de nationale rekeningen worden gekozen nl:

en

dan is duidelijk dat het leeuwendeel van de belastingen thans wordt geheven over de toegevoegde waarde. Zowel de toegevoegde waarde zelf als de verschillende onderdelen ervan (de inkomens) worden op verschillende manieren en niet zelden (direct of indirect) dubbel belast (BTW, accijnzen, inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, vermogensbelasting, successierechten, schenkingsrechten etc). Het verbruik van grond- en hulpstoffen wordt (uitgezonderd het om opportunistische redenen zwaar belaste verbruik van brandstoffen voor wegverkeer) niet of nauwelijks belast.

De gevolgen van deze voorselectie van te belasten grootheden zijn met behulp van een eenvoudig gedachten experiment duidelijk te maken. De lijnen P1 en P2 geven in de onderstaande grafiek productieniveaus weer die met verschillende combinaties van grondstoffen enerzijds en arbeid, kapitaal en grond anderzijds kunnen worden voortgebracht bij een gegeven stand van de techniek. Daarbij geldt dat P1>P2. K1 en K2 geven combinaties met gelijke kostenniveaus weer doch bij verschillende prijzen van arbeid, kapitaal en grond. Door belastingen op toegevoegde waarde zijn de kosten van arbeid etc. hoger bij K2. Bij een zelfde kostenniveau kan dan minder (P2<P1) worden geproduceerd. Daarnaast leidt het duurder maken van arbeid, kapitaal en grond tot een verschuiving van de uitgaven richting grond- en hulpstoffen en een daling van de gebruikte hoeveelheden arbeid, kapitaal en grond. Behalve een terugloop van het haalbare niveau van de productie (P2<P1), neemt ook de reële toegevoegde waarde zelf af door de heffingen op de toegevoegde waarde of delen daarvan.

Hoewel de redenering erg schematisch is en uitgaat van nogal beperkte en mechanistische veronderstellingen over wat de mens beweegt lijkt de conclusie, namelijk dat de concentratie van belastingen rondom de toegevoegde waarde welvaartsverlagend werkt, een correcte. Tevens kan worden vastgesteld dat de in Nederland (en vele andere landen) gekozen belastinggrondslag een stimulerend effect heeft op het verbruik van (soms zeer beperkt aanwezige) grondstoffen. Ook vervuiling, verspilling van grondstoffen, onnodig transport, outsourcing, gebruik van goedkope (kinder)arbeid via globalisering wordt door deze, bij ons dominante, wijze van belasting heffen bevorderd. Partijen die zich zorgen maken over de ecologische onhoudbaarheid van de op dit moment gangbare wijze van produceren zouden kunnen nadenken over een fundamenteler aanpak van het probleem van vervuiling dan via regels over uitstoot e.d. Een fiscaal systeem dat stuurt in de juiste richting zou een onderdeel van een eleganter oplossing kunnen zijn.

Het moge in dat verband duidelijk zijn dat een toepassing van de hierboven gevolgde redenering op extra te belasten grondstoffen ook mogelijk is. Met belastingen en heffingen duurder maken van het verbruik van grondstoffen of van onder slechte arbeidsomstandigheden geproduceerde import leidt dan tot een toename van het binnenlands gebruik van arbeid en kapitaal dus tot meer “gewenste” toegevoegde waarde, werkgelegenheid en investeringen in duurzame vormen van productiviteit. Daarnaast wordt de concurrentiepositie van de Nederlandse economie verbeterd en wordt de ontwikkeling van menselijk kapitaal en de schone “smart industry” bevorderd. Zelfs de voortbrenging van “ongewenste” toegevoegde waarde kan op deze wijze worden belemmerd.

De overgang van een systeem van heffingen op de toegevoegde waarde naar een systeem dat gericht is op belasting van maatschappelijk ongewenst verbruik zal moeten worden doorgevoerd op basis van een planning die meerdere jaren zal moeten dóórlopen. Dat vergt arbeid, onderzoek, visie en politieke moed. Duidelijk en meetbaar moet bij voorbeeld worden wat het percentage ongewenst verbruik is in de marktwaarde van allerlei producten. Belasting van dat verbruik zal gevestigde grote belangen vrijwel zeker schaden en dus verzet en politieke tegenwerking, en wellicht laakbaarder gedrag oproepen. Een aanpassing van een aantal van de te gebruiken fiscale technieken (belastingvrije voet, vlaktaks, attrekposten, een basisinkomen etc) blijft overigens noodzakelijk om de pijn van de voorlopig resterende heffingen op de toegevoegde waarde mitigeren.

Indien wordt voortgeborduurd op de huidige uitgangspunten voor de financiering van de overheid dan is te verwachten dat een verkeerde belasting van toekomstig groeipotentieel (menselijk kapitaal en innovatie) een belemmering zullen zijn bij het realiseren van duurzame economische groei.

Jan Adriaansen
www.invest4you.nl

Start met Automatisch Beleggen

Dit bericht delen
Share on facebook
Facebook
Share on twitter
Twitter
Share on linkedin
LinkedIn
Share on whatsapp
WhatsApp
Share on email
Email

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *